Dan verklaar ik jullie nu tot man en vrouw.’ Het jonge Quechua-stel besluit de ceremonie met een klungelige omhelzing, omringd door een handvol familieleden gezeten op tuinstoelen van rood plastic. Burgemeester Pablo Tadeo slaat zijn burgerlijk wetboek dicht en geeft de aanwezigen een hand. ‘Listo,’ zegt hij kordaat, en dan, naar zijn twee buitenlandse gasten die deze spontane huwelijksvoltrekking geamuseerd gadeslaan, ‘zijn jullie klaar om te gaan?’ We stapelen de stoelen weer op en nemen afscheid van de familie, die we een half uur daarvoor en passant tegenkwamen tijdens een wandeling door Vicos, een bergdorp met zo’n vijfduizend inwoners in de Peruaanse Andes. ‘Ik was het huwelijk totáál vergeten,’ bekent Pablo. Zijn gezicht, dat deels schuilgaat onder een zwarte wollen hoed, breekt open in een ontwapenende jongenslach.
Vicos wordt ingeklemd door de Cordillera Blanca, de ‘Witte Bergketen’,
in het noorden van Peru. De keten doet zijn naam eer aan: over een lengte van 180 kilometer wachten ruim zevenhonderd met gletsjers bedekte bergtoppen, waarvan er zeventien de zesduizend meter overstijgen. En dat vlak onder de evenaar. Het is dan ook de grootste besneeuwde bergketen in de tropische zone. Ook in Vicos kijken we uit op verschillende besneeuwde bergreuzen. Maar dat is niet de enige reden waarvoor we gekomen zijn. Vicos is één van de beste en authentiekste plekken in het land om het lokale leven van de Andesbewoners te beleven. Deze vorm van pottenkijken wordt ook wel turismo vivencial of ervaringstoerisme genoemd. En dat nemen de Vicosinos behoorlijk letterlijk. Tijdens ons tweedaagse verblijf in Vicos zijn we getuige van vreugde en verdriet, van het leven en de dood – met een huwelijk, een feestmaal en ook een begrafenis.
TURISMO VIVENCIAL
In Vicos is de eeuwenoude Quechuacultuur nog altijd springlevend. Hoewel
de meeste bewoners Spaans spreken, hoor je op straat en bij de families thuis vooral Quechua. Ook het lokale leven voltrekt zich nog op traditionele wijze. De boerenfamilies leven van het land en hun dieren, in harmonie met Pachamama of Moeder Aarde, die ze eren en om gunsten vragen. De Quechua worden vaak als afstammelingen van de Inca’s beschouwd. Maar hun geschiedenis gaat veel verder terug, zeggen historici. Vanuit Centraal-Peru verspreidden zij zich over het hele Incarijk, van de Amazone tot de kustregio’s en van Bolivia tot Colombia, waar weer nieuwe Quechua-culturen ontstonden. Culturen die vandaag de dag nog steeds voortbestaan.
De bewoners van Vicos ontvangen sinds twintig jaar toeristen. Acht families bouwden gastenverblijven bij hun huizen, waaronder Pablo, onze gastheer
en tevens burgemeester. Andere dorpelingen zijn gids of geven workshops in houtbewerking en andere ambachten. De inkomsten uit het toerisme komen de hele gemeenschap ten goede: ‘Zo verbeteren we het onderwijs van onze kinderen met donaties aan de school,’ zegt Pablo. Aanvankelijk riep de komst van de buitenlandse bezoekers wantrouwen op bij de Vicosinos. De veroveraars uit Spanje regeerden in de zestiende eeuw met harde hand. Zij pakten land af en buitten de oorspronkelijke Quechua-bewoners uit als lijfeigenen. Pas in 1962 kregen de Vicosinos hun land terug. ‘De ouderen in het dorp dachten dat de gringos terugkwamen
om hen wéér uit te buiten. Maar uiteindelijk begrepen ze dat dat niet zo was, en dat het toerisme de gemeenschap vooruitgang kan brengen,’ vertelt Pablo tijdens het ontbijt met vers brood met bijenhoning en zelfgemaakte kaas en koffie van geroosterde gerst en tuinbonen. Beneden in de keuken borrelt een aardewerken pan met geurige soep boven een gigantisch houtgestookt fornuis. Rondom de keukentafel scharrelt een kip. De tienerkinderen van Pablo kijken filmpjes op hun telefoons. Een huiselijk tafereel. ‘Turismo vivencial betekent tijdelijk deel uitmaken van de familie. Wij beschouwen onze gasten als familie. We zorgen voor hen en hebben
vertrouwen in ze.’
Het toerismeproject kwam echter moeizaam op gang. ‘Toen ik het gastenverblijf opende in 2001,’ zegt Pablo, ‘duurde het nog een jaar voordat de eerste toeristen kwamen. Een ouder echtpaar uit de Verenigde Staten. Ik voelde me verlegen en nerveus. We konden elkaar niet verstaan, spraken elkaars taal niet. We zeiden ‘gringos, we gaan eten’, omdat we er niet in slaagden om hun namen te onthouden. Zo brachten we vijf dagen met elkaar door, met gebarentaal. Maar toen we afscheid namen, moesten we allemaal huilen. Het echtpaar zou later vertellen dat ze nog nooit op deze manier deel hadden uitgemaakt van een familie.’
Helaas is ook de dood een integraal onderdeel van het lokale leven. Vicos rouwt als wij er zijn. De broer van Pablo’s vrouw, Lucy, is onlangs overleden. De begrafenis is diezelfde middag nog. Ik vraag Pablo hoe de Quechua omgaan met de dood. ‘Na het begraven van de dode komen we bij elkaar om muziek te maken, en samen te eten en te drinken,’ antwoordt hij. ‘De dag erna maken we schoon en verbranden we de kleren van de dode, om alle sporen te wissen.’ Een radicale manier van verwerken, die ook iets moois heeft.
KIJKJE IN DE ANDESKEUKEN
Ook het leven wordt gevierd. Wanneer we ontwaken van een koude nacht onder zware wollen dekens – Vicos ligt op ruim drieduizend meter hoogte, en de enige verwarming is het houtvuur in de keuken – is Pablo al bezig met het bouwen van een pachamanca, een ‘pan van aarde’, waarin vlees, groenten en aardappelen worden gegaard op gloeiendhete stenen onder de grond. De pachamanca is méér dan een gerecht. Het is een duizenden jaren oud ritueel waaraan de hele gemeenschap meehelpt en deelneemt. De 59-jarige Eugenio Dexter, gehuld in een traditionele, zwarte wollen broek en bijpassend vest, en met een Spiderman-muts over zijn hoofd, houdt het vuur brandend terwijl hij op cocabladeren kauwt. Om de zoveel tijd stopt hij een beetje kalk, uit een pijpje dat om zijn nek hangt, in zijn wang. ‘Dat activeert de coca,’ licht Eugenio toe met pretogen. Ondertussen prepareren de vrouwen de ingrediënten voor de pachamanca. De 65-jarige Antolina is in de weer met een grote stenen vijzel, waarin ze het lokale kruid huacatay, een aromatische plant met tonen van basilicum, pepermunt en citroen, fijnmaalt met chilipeper en knoflook. Het mengsel geurt fris, scherp en kruidig. ‘Hierin marineren we de kip en de aardappels,’ zegt ze, opkijkend vanonder haar witte wollen hoed met blauwe linten. Naast haar wast Lucy bergen met roze, gele en paarse aardappelen, allemaal van eigen teelt, en tuinbonen in de schil. Tot slot verdelen ze stukken gemarineerde kip in pakketjes van achirablad, klaar voor de ondergrondse steenoven. Het water loopt ons al in de mond.
Tegen het middaguur wordt de oven gevuld. Als eerst gaan de bergen aardappels de grond in. Dan volgen de pakketjes met kip, afgewisseld met de gloeiendhete stenen die Eugenio in laagjes in de oven kiepert, en tot slot de tuinbonen. Daarna wordt het geheel afgedekt met een laag geurende bladeren, een juten zak en een berg aarde. Een uur later gaan we aan tafel, met elk een mand vol aardappels en kip voor ons. Het smaakt geweldig – zacht en rokerig, met erbij een frisse groene salsa. We eten tot we niet meer kunnen, vol als na een kerstdiner. Ter afsluiting van de feestmaaltijd bedanken we Moeder Aarde met een traditionele ceremonie. Eugenio deelt cocabladeren uit aan de aanwezigen, waar we drie keer overheen blazen onder het doen van een wens. We begraven de cocabladeren in een gat in de grond op Pablo’s land, samen met roze bloemen, een handvol sigaretten en een flinke guts zelfgestookte drank. Eugenio heft zijn handen in de lucht, en zegt een dankwoord in het Quechua. ‘Gracias Taita Inti,’ zegt hij, omhoog kijkend naar de felle Andeszon. We eindigen het ritueel met een slok van de aguardiente van suikerriet. Het spul is zo sterk dat ik het uitproest. Een perfect digestief, dat wel. We nemen afscheid van de gemeenschap als oude vrienden, met een welgemeende omhelzing. Hier hoop ik nog eens terug te komen.
PAD NAAR VERLICHTING
In het dorp Olleros beginnen we aan het tweede deel van ons avontuur in de Cordillera Blanca: een driedaagse trektocht door Nationaal Park Huascarán, vernoemd naar ’s lands hoogste berg, de 6768 meter hoge Huascarán. De 35 kilo – meter lange Lama Trek begint in Olleros en eindigt bij de tempels van Chavín, en voert grotendeels over een ‘gebaand’ pad: een ruim drieduizend jaar oude handels- en pelgrimsroute, die de kustgebieden met het Andesgebergte en de Amazone verbindt. De pre-Incavolken konden via deze route handeldrijven en kennis uitwisselen. Net als zij leggen we de tocht af met lastdieren. In totaal vijf lama’s en één paard dragen onze bagage, voedsel, kookgerei en de tenten waarin we tijdens deze trektocht zullen overnachten. Onze karavaan bestaat verder uit een vriendelijke Quechuaboer, die de dieren voortdrijft, en de berggidsen Jorge en Juan, de initiatiefnemers achter de ‘toeristische’ Lama Trek.
Het idee voor de Lama Trek ontstond in 1996, toen het tweetal een toerismecursus bijwoonde in Huaraz. Juan had gehoord hoe de Quechua in Cusco poseerden met lama’s en daarmee geld verdienden. In plaats van poseren, kan de gemeenschap ook wandeltochten aanbieden met lama’s als lastdieren, opperde Jorge. Van oudsher speelt de lama een belangrijke rol in de culturen van de Andesvolken, die de dieren houden voor hun vlees en wol en als lastdier. De Spanjaarden introduceerden koeien en ezels, en deden de lama in de ban. Tot die weer opdook op de pleinen van Cusco en tussen de ruïnes van Machu Picchu, en werd ingezet als folkloristische toeristenattractie. En zo besloten Jorge en Juan de dieren opnieuw in te zetten als lastdieren, voor trekkingen in de bergen die ze zo goed kennen. De Lama Trek was geboren. Na tien kilometer en circa duizend hoogtemeters zien we voor het eerst sinds Olleros weer een teken van menselijk leven. In de verte stijgt rook op uit een choza, een hut in de vorm van een puntmuts, tot aan de grond bedekt met ichus-gras. Eromheen grazen lama’s. De desolate hut is een ‘seizoenswoning’ voor de Quechua, die enkele maanden per jaar hun koeien, schapen en lama’s naar hoger gelegen gebieden drijven om te grazen. Zo vredig als de grazende lama’s op het bergplateau eruitzien, zo koppig zijn de lama’s in onze karavaan. Het is de eerste keer sinds het begin van de pandemie dat Jorge en Juan een trekking met lama’s verzorgen. Het virus, dat Peru onevenredig hard trof, legde het toerisme lange tijd plat. Ook voor de vijf lama’s is het weer even wen – nen om met toeristen op pad te gaan. Wanneer een wollige, manshoge lama met bokkensprongen losbreekt uit de karavaan en in volle vaart op me afstormt, slaat mijn hart op hol. Ik duik net op tijd achter een rots, buiten adem van de adrenaline. Het hoort allemaal bij het avontuur.
GODDELIJKE BERGREUZEN
We hebben ongeveer een derde van de route afgelegd, als Jorge voorstelt om een lunchpauze in te lassen. Onze polonaise komt tot stilstand in het midden van een uitgestrekte toendra, omringd met besneeuwde bergen. In de schaduw van een gigantische steen ploffen we neer. Het blijkt niet zomaar een steen te zijn. ‘Dit is een obelisk,’ zegt Jorge. ‘Reizigers brengen hier een offer aan de apu principal, de hoogste berg van de route. In onze Quechua-cultuur zijn de bergen heilig. Wij zien de bergreuzen als goddelijke beschermers.’ Jorge bukt en haalt een kleinere steen weg, die toegang geeft tot een verborgen ruimte. We krijgen elk drie cocablaadjes in onze handen gedrukt, waarmee we de berggoden toestemming vragen voor onze reis. Aan het eind van dag twee bereiken we het hoogste punt van de trekking. Sneeuwvlokken dwarrelen uit de loodgrijze hemel. De weinige zuurstof in de ijle lucht doet ons naar adem happen. Vanaf deze bergpas op 4700 meter hoogte is het bijna alleen nog maar omlaag. We zetten onze tenten op in een lager gelegen vallei. De bergketens die ons omringen zien er in het halfdonker nóg onheilspellender uit. Waar ik het in mijn dagelijks leven moeilijk vind om gewoon ergens te zijn en aan niets anders te denken, is dat hier een vanzelfsprekendheid. Hoe cliché ook, in dit desolate berggebied kun je weinig anders dan je nietig voelen. De ontberingen waarmee we tijdens de tocht te maken krijgen, zoals hoogteziekte, bitterkoude nachten en dagen zonder douche of wc, maken de voldoening alleen maar sterker. Nu ik mezelf door dit machtige en krachtige berglandschap beweeg, begrijp ik ineens waarom de Quechua deze bergen vereren als goden.
De volgende ochtend zetten we de afdaling in, terug naar de bewoonde wereld. We lopen langs met stenen omheinde akkers, waar Quechuavrouwen in roze, wollen omslagdoeken en wijde rokken aan het werk zijn. Met gestrekte benen en gebogen rug bewerken ze de droge grond met pikhouwelen. In de verte wacht onze eindbestemming, een tempelcomplex gebouwd door de Chavín. ‘De Chavín hadden gedurende een millennium grote macht in de regio,’ legt Jorge uit. ‘De kosmologie die zij aanhingen telt vier pachas: de bovenwereld van de zon, wind en ande – re elementen, de wereld van het hier en nu, waar de mensen, dieren en planten leven, de onderwereld van doden en ziekten, en de wereld van de geesten. Het tempelcomplex was de religieuze verbeelding van hun macht en voorspoed, en de plek waar ze de almachtige Pachamama vereerden.’
ONBEKENDE BESCHAVING
De voldoening is groot als we Chavín de Huántar, op 3150 meter hoogte in de uitlopers van de Cordillera Blanca, bereiken. We hebben het gered! Het complex is ruim drieduizend jaar oud en bestaat uit twee tempels, pleinen en terrassen en is één van de oudste religieuze centra van de Andes – veel ouder dan de bekendere ruïnes van Machu Picchu, honderden kilometers naar het zuiden. Ook qua architectuur waren de Chavín hun tijd ver vooruit: ‘Vermoedelijk kopieerden de Inca’s hun bouwstijl met perfect geslepen blokken graniet van de Chavín,’ vertelt Jorge terwijl we voor de ingang van de tempel staan. Achter ons, op het punt waar twee rivieren samenvloeien, ligt een rechthoekig bassin. ‘Voordat ze het complex mochten betreden, namen alle pelgrims verplicht een ritueel bad.’ Daar zouden wij na drie dagen zonder douche veel zin in hebben, maar het bassin staat droog – na maanden zonder regenval is het water – niveau van de rivieren die het bassin voeden helaas te laag. Ongewassen gaan we de oudste tempel binnen, een U-vormig gebouw dat een labyrintisch gangenstelsel herbergt. Een smal gangetje leidt naar beneden, waar we ons gevoel van oriëntatie meteen verliezen. We zijn omringd door een duisternis die haast tastbaar lijkt, met als enige lichtbronnen onze telefoons. Voorzichtig zoeken we onze weg door de gangetjes, met plafonds zo laag dat we ons bukkend voortbewegen. De geur van vochtige aarde dringt onze neuzen binnen. In het hart van het labyrint komen we aan bij de plek waar de Chavín religieuze ceremonies uitvoerden. Deze ceremonies werden geleid door sjamanen, die hallucinerende producten als cocabladeren en specifieke cactus- en paddenstoelsoorten innamen, en daardoor in trance raakten. Niet zelden brachten zij tijdens zo’n ceremonie menselijke offers. Verschillende gangen leiden naar een hoge ruimte waar een vier meter hoge stenen monoliet, half mens, half dier, de godheid van de Chavín verbeeldt. Tekeningen verwijzen naar de slang, jaguar en kaaiman – en een menselijk gezicht, uitgekerfd in de steen. In het schijnsel van een meegebrachte zaklamp zien we de grote, ronde ogen van de stenen godheid, opgeslagen naar de hemel in een ondoorgrondelijke uitdrukking. In stilte denken we terug aan onze reis door de Cordillera Blanca, en bedanken we Moeder Aarde voor al haar zegeningen. Ik voel me fysiek kapot, maar geestelijk vol energie. Gracias, Pachamama.
Fotografie door Björn Snelders.