Het is vijf uur, het savanne-landschap van de Braziliaanse cerrado is nog donker. Boer Joaquim zet zijn eerste koffie van de dag, sterk en zoet als altijd, en kleedt zich dan aan. Twee overhemden met scheuren en vlekken over elkaar heen, een te wijde broek zonder knoop. Tot slot een paar blauwe Havaiana-slippers aan zijn verweerde voeten, een vervaalde zonnehoed op zijn kortgeknipte witte kroeshaar, en dan is het tijd om te gaan.
Bijna rennend gaat hij de steile heuvel op die het dorp scheidt van zijn land, ongedurig omkijkend naar de niet-zo-getrainde reisreporters die hem nauwelijks bij kunnen houden. ´De bonen zijn klaar om geoogst te worden,´ verklaart hij wanneer we zijn aangekomen op zijn heuvelachtige stuk grond, omringd door de bergen van de cerrado. Kortom, Joaquim wil beginnen.
Joaquim is een Kalunga, een afstammeling van de voormalige Afrikaanse slaven die hier zo´n 250 jaar geleden een veilig heenkomen zochten, op de vlucht voor hun slavenhouders. Het was de tijd van de Braziliaanse gold rush, en bij gebrek aan mankracht verscheepten de Portugezen duizenden Afrikanen naar het binnenland van Brazilië om ze daar aan het werk te zetten in de goudmijnen. Degenen die erin slaagden te ontsnappen verstopten zich diep in de cerrado, waar de dichte begroeiing en de steile rotsachtige hellingen hen onvindbaar maakten voor hun Portugese uitbuiters. Zó onvindbaar dat het nog 250 jaar zou duren voordat de Kalunga ontdekt zouden worden, in de jaren zestig van de vorige eeuw.
Een jaar of twintig was Joaquim toen die buitenwereld zijn gemeenschap, met de naam Engenho 2, ontdekte. Hij groeide daardoor op zonder elektriciteit, zonder wegen, zonder ooit naar school te gaan.´Ik kan met moeite mijn eigen naam schrijven, ´ zegt Joaquim en trekt diep aan zijn pijp, onder het dak van palmbladeren van het hutje waar hij tijdens de heetste uren van de dag uitrust van het werk op het land. De enigen met wie de ex-slaven wel in contact kwamen in al die jaren, waren de inheemse stammen van het binnenland.
De cultuur van de Kalungas is door die lange afzondering een bijzondere mix van Afrikaanse, koloniale en inheemse elementen. Ze geloven diep in Jezus, dansen Afrikaans, en bewerken het land zoals ze dat van de indianen leerden. Zonder pesticiden, zonder de grond uit te putten. Al gaat dat nu wel iets moderner dan vroeger, zegt Joaquim, en pakt een apparaat tevoorschijn dat nog het meeste lijkt op de afvalraper van corvee op de middelbare school. ´Kijk, hiermee kan ik meerdere zaadjes tegelijk planten, ´ zegt hij trots, terwijl hij het vooroorlogse apparaat demonstreert.
Engenho 2 is onze laatste stop van onze roadtrip door het uitgestrekte natuurpark Chapadas dos Veiadeiros, in de Braziliaanse deelstaat Goias. Een bijzondere plek: in dit 66 duizend hectare grote natuurgebied vind je de naar verluidt oudste rotsformaties van de planeet en tientallen spectaculaire watervallen, in een haast Afrikaans savannelandschap waar vlaktes met wijnpalmen en kronkelige bossen elkaar afwisselen. Als dat nog niet genoeg is, ligt onder de grond een gigantische hoeveelheid kwarts opgeslagen, wat het gebied volgens NASA de lichtste plek op aarde maakt – de ondergrond van kwartskristallen zou het licht reflecteren als een gigantische spiegel, gezien vanuit de ruimte. Het is daarom een geliefde plek voor zowel kwartsdelvers als spirituele types en esotoeristen, die je herhaaldelijk vertellen over de mystieke energie van al dat kwarts, zo mystiek dat er zelfs Ufo’s op afkomen. Maar daarover later meer.
Een week eerder zijn we weggereden uit Brasilia (zie kader), de in de jaren 60 uit de grond gestampte regeringsstad midden op de prairie van centraal-Brazilië. Met een half uur rijden laten we de futuristische hoofdstad en zijn dichtbevolkte voorsteden achter ons en dan hebben we de weg naar het noorden voor ons alleen, tientallen kilometers van leegte gevuld met sojavelden en koeien, en een uitgestorven dorp waar de mannen hun dagen doorbrengen met biljart spelen en bier drinken. De klapdeuren van het lokale café maken dat wild-west gevoel compleet.
Maar dan begint de vlakte vorm te krijgen, en maken de sojavelden plaats voor een duister groene, Emily Brontë-achtige bergrug waarachter een stoffig dorpje verstopt ligt, naast de entree van het nationaal park Chapadas Dos Veiadeiros: Sao Jorge, vanuit waar we de komende dagen Chapadas zullen verkennen. Het eerste wat opvalt is de gemoedelijkheid van het dorp: een paar straten van zand met in felle kleuren geschilderde huizen met pannendaken, kleine B&B´s en restaurantjes, een café met plastic kuipstoelen en om de tien meter een bordje met de tekst ´Jezus komt zo terug.´ Het tweede wat opvalt is de hoeveelheid kunstgaleries, muurschilderingen en winkels met biologische zeep en massageolie. En de levensgrote foto van een Indiase goeroe genaamd Prem Baba die even verderop een ashram runt.
Eens een gehucht voor kwartsdelvers, veranderde Sao Jorge sinds de jaren tachtig in een hotspot voor hippies en kunstenaars op zoek naar een leven in de natuur, of naar zichzelf. Maar het dorp is gelukkig ook gewoon dorp gebleven, een plek waar de bewoners hun deuren laten openstaan, en waar het hele café met de kuipstoelen zich in het gesprek mengt wanneer ik het oude mannetje achter de toog vraag waar ik een stekkeradapter kan kopen. Uiteindelijk staat een man met wit haar en een bril met één pootje op, en loopt doodgemoedereerd naar zijn huis tien meter verderop om me er één te lenen. Eduardo Magellaes, stelt hij zich even later voor, een dichter uit Recife die twee jaar geleden naar Sao Jorge verhuisde.
‘Kunstenaars uit heel Brazilië trekken naar Chapadas, om de mystieke energie van deze plek. Dit is het één na grootste gebied met kwarts ter aarde, wist je dat? En Chapadas ligt op de 14e parallel, net als de piramides van Egypte.´ Tot Ufo’s aan toe voelen zich aangetrokken door het kwarts, zegt de vriendelijke dichter. ´Ik zag ze laatst nog, wil je ze zien?´ Even later kijk ik naar een korrelig filmpje van een synchroon vliegend duo van zwarte driehoekjes tegen de wolkenhemel, op het schermpje van zijn telefoon. Toegegeven, ik geloof niet in Ufo’s. Maar ik kan Eduardo ook niet vertellen wat we dan wel zien.
Ook onze gids Joao Pedro Jompa verruilde tien jaar geleden Rio de Janeiro voor Sao Jorge. Hij neemt ons de volgende ochtend mee naar de Rio Preto waterval, een hike van 4,5 kilometer klimmen en dalen door het park. ´Ik hou niet van asfalt. Hier kunnen mijn kinderen opgroeien in de natuur, ver weg van de chaos van de stad,´ vertelt hij terwijl we onze weg zoeken naar de waterval. Onderweg komen we veel zwartgeblakerde bomen tegen, die desondanks in bloei staan. Het droge seizoen is net begonnen, met temperaturen die kunnen oplopen tot 40 graden. Een droge hitte die ons om de tien minuten naar onze flessen water doet grijpen. ´Het zal niet lang meer duren voor de cerrado vlam vat, ´ zegt Joao Pedro. ´Meestal zo rond juli komen de eerste bosbranden. Maar de natuur is erop aangepast, en herstelt zich daarna razendsnel. Heel bijzonder.´
Een rommelend geluid zwelt aan. Het pad gaat nu bijna loodrecht naar beneden, een steile trap van rotsen met een gammel hekje aan weerszijden. G*dverd*mme! Hoor ik achter me, wanneer fotograaf Marc uitglijdt en zich vastgrijpt aan een cactus. Met een hand vol stekels dalen we de laatste meters naar het dal van de vallei, waar de Rio Preto waterval met een oorverdovend lawaai in de rivier stort, van zestig meter hoogte. We trekken onze kleren uit en waden over de glibberige rotsbodem van de rivier, om naar de waterval te zwemmen. De stortvloed doet ons direct weer terug drijven, zo krachtig. Een school visjes knaagt aan mijn been, ik slaak een gil als een waar stadsmeisje. ´Ze eten alleen de dode huidcellen, niets om bang voor te zijn, ´ zegt gids Joao Pedro lachend.
Even overweldigend zijn de watervallen van de rivier Couros waar we een dag later heen rijden, een dertig kilometer over een weg van rode aarde, buiten de grenzen van het nationaal park. We rijden langs uitgestrekte, ontboste stukken land waar koeien grazen tot we aankomen bij de entree van de watervallen, gerund door lokale Kalungas. Vanuit daar is het nog een kilometer lopen over de droge cerrado tot de watervallen, een bos van kronkelige boompjes met lianen, palmbomen met doornen en struiken met paarse en gele bloemetjes. We laten ons weer leiden door het lawaai van de watervallen, die over de gehele breedte van de canyon trapsgewijs naar beneden vallen, over een afstand van een kilometer.
´Leer´ betekent Couros, naar de indianen die huiden van herten wasten in deze rivier. Een trieste geschiedenis. ´Alle inheemsen zijn in de jaren zeventig en tachtig uitgemoord door de veehouders,´ zegt onze gids Joao Paulo Rezende. Ook de Kalungas werden in dezelfde tijd van het land gejaagd waar ze al eeuwen woonden. Zij begonnen een strijd voor erkenning en rechten, die ze stukje bij beetje ook kregen. De 262 duizend hectare waar ze sinds 250 jaar hun nederzettingen stichtten zijn nu beschermd gebied, en de Kalungas zelf werden uitgeroepen tot cultureel erfgoed in 1991.
Maar voor de allermooiste waterval van Chapadas gaan we terug naar de Kalungas van Engenho 2, waar op een paar kilometer van het dorp hun eigen toeristische goudmijn ligt: Santa Barbara, een tientallen meters hoge waterval die in een haast onwerkelijk turkoois natuurzwembad stort, omringd door hoge rotswanden. Zo instagrammable dat zelfs op een doordeweekse dag de toeristen ervoor in de rij staan.
En zo begonnen de bewoners zo´n vijftien haar geleden met het ontvangen van toeristen in hun eens zo geïsoleerde gemeenschap. Ze bombardeerden de halve jeugd van het dorp tot gids, en besloten entree te gaan heffen voor het turquoise wereldwondertje. Zeven nieuwe restaurants serveren nu allen precies hetzelfde, maar wel erg lekkere, buffetmenu aan de hongerige toeristen na hun duik in de waterval, en wie wil overnachten, heeft de keus uit twee campings. Eén van de pioniers van het toerisme in Engenho 2 was Joaquims dochter Izabel Francisco Maia, die als eerste een camping opende in het dorp. Inmiddels staat er ook een klein, eenvoudig gastenhuis, waar we ons kamp opslaan voor drie nachten.
Maar hoewel de meeste toeristen hier puur voor de waterval komen, vinden wij het Kalunga-dorp zelf veel leuker. Een verzameling huizen van modder met daken van golfplaat, een voetbalveldje, een bar met een biljart en een weg van rode aarde, meer is het niet en dat maakt het juist zo mooi. In de lome namiddag, wanneer het waterval-volk alweer huiswaarts is gekeerd en de bewoners teruggaan naar de orde van de dag, trekt de jeugd van het dorp naar het voetbalveldje voor de dagelijkse wedstrijd, spelen lachende meisjes met vlechtjes met een springtouw, en hangen vrouwen de was over de heg om te drogen. De rust wordt er hooguit verstoord door de blijde boodschap van het evangelie, verspreid door krakende luidsprekers van de enige kerk van het dorp.
´s Avonds eten we gefrituurde vis, stoofkip, rijst, yuca en salade uit de houtgestookte keuken van het buurrestaurant, waar de gebochelde eigenaar zich heeft opgedoft met een zondags pak en een geurtje voor de mis die avond. De Portugezen zijn rigoureus geweest met zijn Afrikaanse voorouders, bij wie het Christelijke geloof er diep is ingeramd tijdens de slaventijd. ´Wij zijn allen broeders van God, ´ zegt de man plechtig, de bijbel in de hand, voordat hij naar de pinksterkerk vertrekt.
´Het zou soms generaties duren voordat slaven erin slaagden weg te lopen, daarom is het katholieke geloof hier zo sterk, ´ zegt André Azevedo Praude, de man van Izabel en onze gids in Eugenho 2. ´Ook hielden ouders op met het doorgeven van Afrikaanse cultuur aan hun kinderen, omdat ze een andere toekomst voor hen wilden, zonder onderdrukking.´
Inmiddels zijn de Kalunga juist trots op hun achtergrond als afstammelingen van slaven, en op de cultuur die ontstond in de eeuwen dat hun gemeenschappen geïsoleerd in de cerrado leefden, en nog steeds leven. ´Ik heb dan wel niet kunnen studeren, maar toch komen onderzoekers hier naartoe om van onze eeuwenoude kennis te leren,´ zegt Joaquim, terwijl hij een peul opensnijdt en daar prachtige roze boontjes uithaalt. Zijn andere dochter Joanilde is het met hem eens. ´Ik ben er trots op dat we hier in vrijheid leven, zonder te worden uitgebuit, zoals in de stad nog steeds gebeurt. Hier produceren we ons eigen biologische eten, hebben we schoon water, schone lucht. Het is een goed leven.´
Foto’s: Marc van Kessel