Expeditie Colombia

Donder rolt over het oerwoud, doet ons schudden in onze hangmatten. Snel opeenvolgende flitsen verlichten het kampement op een rotsplateau midden in de Amazone, als een stroboscoop in een jungledisco. Een inheemse man kreunt en praat in zijn slaap, of is hij wakker? Dan barst ook de hemel open, om het apocalyptische geweld compleet te maken. Ik huiver van de plotselinge kou, vouw de hangmat dichter om me heen. Pas wanneer de weergoden tot bedaren zijn gekomen, val ik in slaap.

Onze 26-jarige gids Maximiliano Sanchéz heeft geen oog dichtgedaan, vertelt hij de volgende morgen bij een koffie op het houtvuur, terwijl de jungle de nachtelijke stortvloed van zich afschudt. ‘Ik wilde de geesten van de berg op afstand houden, daarom ben ik wakker gebleven. Wij inheemsen mogen hier eigenlijk niet komen, omdat het een heilige plek is. Wanneer je in slaap valt en begint te dromen, nemen de geesten wraak. Dan worden we ziek. Maar maak je geen zorgen, jullie witte mensen hebben daar geen last van.’

De heilige plek in kwestie is de berg Cerro Morroco, een driehonderd meter hoog rotsplateau uit – kijkend over de jungle van Vaupés. Voor de inheemse volken die dit afgelegen, noordelijke stukje van de Amazone bewonen is de berg verbonden met hun oorsprong. Een plek waar de geesten van de goden die de berg creëerden, nog altijd rondwaren. En daar kun je maar beter respect voor hebben, aldus Max. Die oorsprongsverhalen staan nergens opgeschreven maar worden van generatie op generatie doorgegeven door de daarvoor aangewezen ‘vertellers’ van de gemeenschappen. We hebben geluk: Max is een van hen. ‘Toen onze goden de wereld schiepen,’ begint hij zijn relaas, ‘bestonden plekken als deze berg nog niet. Het zijn plekken die de goden op hun weg creëerden, met elk hun eigen verhaal.’

Cerro Morroco ontstond na een ruzie tussen twee goden om een overspelige godin, de vrouw van de god van de oorlog. Zij was verliefd op de god van de vissen, en bedreef de liefde met hem in de rivier. Toen de god van de oorlog ze betrapte, nam hij zijn pijl en boog en doodde de god van de vis met een giftige pijl. ‘De vissen, onder leiding van een paling, wilden wraak nemen,’ vertelt Max gedreven. ‘De paling sprong uit het water omhoog, helemaal naar de plek waar wij nu aan het kamperen zijn, waar de god van de oorlog zich had verstopt. Met zijn sprong steeg het water van de rivier. Maar de paling bleef te lang buiten het water, en ook hij viel ten prooi aan de god van de oorlog. Het water daalde en alle vissen stierven.’ En daarom wordt Cerro Morroco ook wel ‘de berg van de dode vissen’ genoemd.

Max is onze expeditieleider op een vierdaagse reis door Vaupés. Slechts 45 duizend mensen bewonen het gigantische gebied, verspreid over junglegemeenschappen op uren of dagen varen van elkaar. Juist die ontoegankelijkheid maakt het gebied zo bijzonder. De inheemse riviergemeenschappen die we bezoeken eren nog grotendeels hun eeuwenoude tradities en gebruiken. Ze leven van wat ze verbouwen op kleine stukjes vrijgemaakt land, van de vis en de jacht en wat ze verzamelen in het bos. Zonder elektriciteit, stromend water of telefoonbereik. Daarbij is de natuur van Vaupés geweldig, met ruige rotsformaties die opstijgen uit de jungle vanwaar je een, nou ja, goddelijk uitzicht hebt over de uitgestrekte Amazone. Er liggen talloze rivieren, kleine watervallen waarin het fijn baden is en grotere waar we alleen maar ontzag voor kunnen hebben. En er is dicht oerwoud, met diep paarse paddenstoelen, bromelia en lianen die alle bomen overgroeien, en vogels die zich wel laten horen maar zelden laten zien.

Hoog Indiana Jones-gehalte

Onze expeditie begint in Mitú, de ‘hoofdstad’ van het departement maar in feite een chaotisch dorp met een hoog Indiana Jones-gehalte aan een weidse rivier. Hier laden we onze vrachtladingen voorraden, hangmatten en onszelf in een piepklein Cessna-propellervliegtuigje met raampjes die identiek zijn aan een die van een Lelijke Eend. Een gezette piloot die zich voorstelt als Iván zwengelt de motor aan, bestudeert het loshangende dashboard en stuurt het toestel de startbaan op. ‘Het is beter om geen riemen om te doen,’ bezweert hij wanneer we informeren naar het ontbreken daarvan, zonder verdere uitleg te geven. Maar dan zweven we al boven het oerwoud, ons vergapend aan de uitgestrekte zee van groen waar bruine rivieren traag doorheen slingeren, en bergen die de hemel kietelen.

Plots zwenkt Iván het toestel naar links, weg van de route op de radar. Hij grijnst, en gooit het vliegtuig in een halve looping naar beneden, om rakelings over een witte massa van dampende watervallen te vliegen, waar de weidse Apaporis-rivier zich vernauwt als een trechter en de watermassa met alle geweld naar beneden stort. Het is Jirijirimo, de plek waar volgens de inheemse omwonenden ooit alles mee begon. Tien minuten later zien we een terracottakleurige streep in de groene massa − onze landingsbaan. Zonder kleerscheuren zet Iván de ronkende Cessna aan de grond.

We wringen ons naar buiten, waar de gehele gemeenschap van het dorpje Buenos Aires al is uitgelopen om de nieuwkomers te bekijken. Een gedrongen jongeman in spijkerbroek en poloshirt stapt naar voren en steekt zijn hand uit. ‘Welkom,’ zegt Max, die niet alleen onze gids namens de lokale gemeenschap blijkt te zijn, maar ook de enige politie-inspecteur van Buenos Aires. We lopen naar zijn huis, een bouwwerk op palen met een dak van palmblad, met twee kamers en een halfopen ruimte waar we onze hangmatten ophangen voor de eerste nacht in Vaupés.

Hoewel Buenos Aires als grootste gemeenschap in de omgeving beschikt over een school, een zorgpost, elektriciteit en een (sporadisch) telefoonbereik, zijn de huizen traditioneel gebleven. Naast de paalwoningen om te slapen heeft elke familie een rieten maloka, een hut met een zwartgeblakerd rieten dak tot aan de grond, waar wordt gekookt op houtvuren. Ramen ontbreken, om de muggen en andere steekbeesten buiten te houden.

We gaan, kortom, back to basic. Ons toilet is de jungle, en voor water zijn we aangewezen op een regenton twintig meter verderop, of de rivier. Dat is even wennen. ‘Echt elke handeling is een gedoe,’ lacht fotografe Malou wanneer ze haar kaplaarzen aantrekt om naar de ‘wc’ te gaan − we zouden niet de eersten zijn om op een slang te stappen wanneer we een struik zoeken om ongezien ons ding te doen. En dat slapen in een hangmat, gewikkeld in dekens en een klamboe, is een kunst op zich. Maar dat doet ons de vanzelfsprekende dingen van het leven ook weer leren waarderen. En al helemaal de douche in de waterval die we een dag later vies en bezweet tegenkomen en waaronder we vervolgens, als in een Fa-reclame, onze haren wassen − de beste, meest verfrissende regendouche ooit.

Geestverruimende schoonmaak

Max neemt ons mee naar de lokale sjamaan, de payé. Hij geeft een plastic tasje aan een kleine, pezige man in een oude zwembroek, met geschenken om ons te ontvangen. De payé bestudeert de inhoud van zaklampen, batterijen en pakjes filterloze Piel Rojasigaretten, geïllustreerd met een indianentooi. Dan geeft hij een goedkeurend knikje en wijst naar zijn maloka, een half ingestorte rieten hut waar rook uit opstijgt. ‘Ik wilde net mambe gaan maken, dus als jullie mee willen kijken?’

Dat willen we. Mambe is een poeder gemaakt van cocabladeren, en een belangrijk onderdeel van de cultuur van de inheemse Amazonebevolking. Het poeder wordt gebruikt als een genotsmiddel en bij rituelen en ceremonies, samen met het venijnigere yopo, een soort snuiftabak dat met een buis in de neus wordt geblazen voor een geestverruimende schoonmaak. Faustino, onze payé, zet een zwarte pot van klei op het vuur en roostert een berg cocabladeren, die hij omschept met een manshoge spatel. De hut is gevuld met rook die onze ogen doet prikken. Muggen storten zich enthousiast op onze bezwete huid. ‘Wij hebben mambe nodig om te denken, voor onze rituelen, om ons te concentreren. Zonder mambe kan ik mijn werk als sjamaan niet doen, dan val ik in slaap,’ lacht Faustino. ‘Ik heb een belangrijke rol. Mensen komen bij mij wanneer ze ziek zijn, of ruzie hebben. Met welk probleem dan ook.’

Faustino’s vrouw Amalia komt binnen met een berg gigantische bladeren, gooit ze op de vloer van aangestampte aarde en zet ook daar de fik in, zodat we even niets meer zien door wolken blauwe rook. Yarumo heet de plant waarvan de as later met de mambe en yopo gemengd zal worden. De geroosterde cocabladeren gaan in een lange houten buis, en een hulpje stampt het mengsel. Een geluid dat nog de hele avond te horen zal zijn in de gemeenschap. Dan pakt Faustino een slak met een verzilverde rand, en schudt er een hoopje loodgrijs poeder uit. Hij doet het poeder in een buisje in de vorm van een wichelroede, stopt het ene uiteinde in zijn neus en de andere in zijn mond, en blaast. ‘Ik doe het liever zelf dan dat een ander blaast, zo doet het minder pijn,’ zegt Faustino opgeruimd. ‘Jullie moeten het ook gebruiken, want anders ben je niet beschermd wanneer je morgen de Cerro Morroco beklimt, en kun je doodgaan.’ Hoe dan, vraag ik. ‘Nou, dan kun je van de berg af vallen, of gebeten worden door een slang. Je moet de geesten mild stemmen met dit ritueel, voordat je een heilige plek betreedt.’

Fotografe Malou pakt het buisje aan, gemaakt van de vleugel van een meeuw, en blaast het mengsel van tabak en as in haar neus. ‘Holy fuck!’ begint ze te hoesten, tranen in haar ogen. De pijn is kort en hevig, waarna het licht wordt in onze hoofden. ‘Nu de andere kant nog,’ zegt de payé droogjes, ‘anders is het niet in balans.’ We sluiten af met een lepeltje mambe, en voelen na een tijdje onze wangen niet meer. ‘Nu zijn jullie beschermd,’ zegt Faustino tevreden, en steekt een sigaret op, ter afsluiting van de ceremonie.

Het Raam van de Wereld

Met een iets geruster hart beginnen we de volgende dag aan de klim onderaan de heilige berg Cerro Morroco, een uur varen van Buenos Aires. De wanden van het rotsplateau lijken bijna verticaal, onneembaar voor een ongeoefende klimmer. Het smalle pad voert door een steeds dichtere jungle, over beekjes en omgevallen bomen, de grond zo vochtig dat die mee veert bij elke stap. Een felblauwe vlinder fladdert loom tussen de bomen. Dan begint het pad te stijgen, het lopen gaat over in klimmen. Ik zoek houvast bij boomstammen en hoop vurig dat er geen slang omheen gedrapeerd zit. Halverwege maken we een stop bij een waterval die over de hele lengte van de berg in trappen naar beneden valt. Met frisse moed klimmen we verder naar boven, tot we aankomen bij de bovenkant van het rotsplateau, waar we ons kamp opslaan onder een overhangende rotswand.

Het mooiste moet dan nog komen. Gewapend met zaklampen zoeken we onze weg door een grot bovenop de berg, schuifelend langs een afgrond en gadegeslagen door een troep vleermuizen. De grot komt uit bij een richel in de berg, onder een overhangende rotswand van rode steen. Het Raam van de Wereld, noemen de inheemsen deze plek waar we van driehonderd meter hoogte uitkijken over een oneindige zee van groen, slechts onderbroken door rivieren. Langzaam kleurt de hemel rood terwijl in de verte de eerste donder over de jungle klinkt.

Wanneer ’s nachts de storm losbarst, denk ik terug aan het verhaal van Max, en de woorden van sjamaan Faustino. Hebben we de toorn van de goden over ons gehaald? Het blijft bij een goddelijke waarschuwing. Maar we waren dan ook beschermd.

Fotografie: Malou van Breevoort