De blauwe kust en de ongerepte jungle van Colombia voor jezelf

‘Doen jullie de riemen om?’, vraagt de piloot in het voorbijgaan. Waarna hij zonder verdere omhaal de propellermotor aanzwengelt en het vliegtuigje de startbaan van Medellín opdraait. ‘Goede vlucht!’, roept hij nog naar de zeven passagiers, en dan zijn we al in de lucht, zwevend boven de Andes, tot de groene bergen plaatsmaken voor een nog groenere zee van oerwoud en aan het einde daarvan, de Stille Oceaan. We landen te midden van houten huizen op palen, bananenbomen en de klinkende beat van reggaeton. 

Colombia is flink in opkomst als toeristische bestemming, mede dankzij series als de Netflix-serie Narcos en directe vluchten naar Cartagena. Het is vooral drukker geworden op de witte stranden van de Cariben, in de koffiebars van Medellín en tussen de waspalmen van de Cocora Vallei – de gangbare route van de toerist in Colombia. Maar wie met een vliegtuigje koers zet naar de Pacifische kust, waar de afgelegen vissersdorpjes alleen met een boot zijn te bereiken, heeft de ruige stranden, omzoomd door jungle, geheel voor zichzelf.

Een lokale familie roostert vis gewikkeld in bananenbladeren boven een houtvuur.

Nuquí ligt in het departement Chocó, ten zuiden van de grens met Panama. Een immense jungle bewoond door Afro-Colombiaanse gemeenschappen wier voorouders daar eeuwen geleden een heenkomen zochten op de vlucht voor hun slavenhouders in Cartagena. Ze delen de jungle met de inheemse Embera-gemeenschappen, waar beide bevolkingsgroepen leven van wat de zee, de rivieren en het oerwoud voortbrengen.

Het dorp Nuquí is de toegangspoort naar de verderop gelegen kustdorpjes, waar sinds een jaar of twintig een kleinschalig toerisme op gang is gekomen. En zo stap ik in de motorboot van de boomlange Pozo, die na het inslaan van twee kratten Poker-bier, een kratje cola en een impulsaankoop van twee yuca knollen verkocht door een indiaan in een kano, dan eindelijk koers zet naar de zee.

De cabañas van Ecolodge El Cantil.

‘Alles gaat hier wat langzamer’, grijnst hij verontschuldigend terwijl we het dorp uitvaren, langs slordig gebouwde huizen op palen met trossen bananen hangend aan het dak, modderige varkens in hokken op diezelfde palen en kinderen slepend met visnetten in het lage water. Eenmaal op open zee zet hij de vaart erin en stuiteren we over de golven naar het gehucht Guachalito, zo’n veertig minuten varen naar het zuiden.

Het plaatsje, niet meer dan een tiental huizen aan het strand, ligt aan een van de mooiste stukken kuststrook van dit deel van de Pacific. Denk aan brede zandstranden afgewisseld met woeste rotspartijen, omzoomd door rijen kokospalmen en een jungle zo uitbundig dat de bomen zelfs bovenop die rotsen woekeren. Het mooist zijn die stranden bij zonsondergang, wanneer de terugtrekkende zee het strand in een olieachtige spiegel verandert, en de jungle nog groener afsteekt tegen de blauwe lucht.

Maria raspt kokos voor de verse kokosmelk die alle gerechten van de Pacific lekker maakt.

Niet zo gek dat hier eind jaren negentig de eerste toeristenverblijven opdoken, met eenvoudige homestays bij dorpsbewoners en bescheiden lodges langs het strand. Desondanks is het toerisme kleinschalig gebleven, met de lodges op net genoeg afstand van elkaar om het idee te hebben dat je de enige bent.

Zoals El Cantil Ecolodge, waar Pozo me een van de zeven houten hutten toewijst. De huisjes hebben geen elektriciteit, wel een goed bed met een muggennet en een terras met een hangmat, met uitzicht op een strand waarop een regen van zandkleurige rotsen lijkt te zijn gevallen. Je hoort er niets anders dan het geluid van de oceaan en de soms oorverdovende herrie van de cicaden, toekans en brulapen. En bij gebrek aan telefoonbereik en wifi, krijg je de digitale detox er gratis bij.

Viche-stoker Diego demonstreert zijn suikerrietpers in Guachalito.

Een plaatselijke gids, bijgenaamd Negro, neemt me mee voor een wandeling. We lopen omhoog het oerwoud in, maagdelijk woud zoals ze dat hier noemen, waar Negro af en toe stilhoudt voor een jungle-weetje. Zoals wanneer hij een stekelig bolletje van de grond pakt: ‘De kam van de aap, noemen we deze, omdat de brulapen er hun haren mee kammen. Voel maar, het lijkt stekelig maar is juist zacht.’ En dan haalt hij het bolletje bijna liefdevol door mijn geklitte zeeharen, zonder die te ontwarren overigens.

Terug op het strand wijst hij naar de keuteltjes van zand waarmee het strand bij laag water bezaaid ligt, terwijl hier en daar krabbetjes met zijwaartse tred hun holletjes inschieten. ‘Krabben zijn carnivoren. Maar wanneer ze niets vinden, dan zuigen ze de mineralen uit het zand, en laten die bolletjes achter’, zegt Negro. Iets wat ik altijd al heb willen weten, zonder ironie.

Gids Jean

Ook gids Jean blijkt een wandelende jungle-encyclopedie, wanneer we de volgende dag voor een serieuze wandeling het oerwoud in trekken. Gewapend met een machete en verrekijker loopt hij voor me uit, zijn kroeshaar in een knotje en zijn lichaam een bonk spieren. Zo’n beetje elke boom of plant blijkt wel ergens voor gebruikt te worden door de inwoners, die gewend zijn alles wat ze nodig hebben uit de natuur te halen.

Zo is de ene boom perfect voor het maken van kano’s, wordt met de bast van een palm een remedie tegen koorts getrokken (‘mata fiebre’, heet die palm dan ook, ‘doodt koorts’), en van weer een andere bouwen ze graag huizen. Dan houdt hij stil bij een doornige struik. ‘En hiervan maken we viagra’, zegt Jean, bloedserieus. ‘Je hoeft alleen maar de plant in stukjes te snijden en met viche te mengen. Elke ochtend een shot, zodat de man weer op krachten komt’, zegt hij, een vuist makend van zijn hand.

Eliaza Mosquera is 70 jaar maar velt nog steeds 12 kokosnoten per uur.

Of die heilzame werking van de plant komt of van de viche, laat hij in het midden. Viche, een alcoholisch brouwsel van een wilde suikerrietsoort, is voor de Afro-Colombiaanse bewoners van de Pacific als aguardiente voor de rest van de Colombianen: een remedie voor nagenoeg alles. ‘Wij gebruiken viche van de geboorte tot de dood’, vertelt vichestoker Diego Gonzalez in zijn brouwerij in Guachalito, tussen kookpotten van klei en een vooroorlogs apparaat van ijzer waarmee hij de suikerriet uitperst.

‘Een shot bij de bevalling helpt bij het persen, en wanneer iemand doodgaat, dan drinken we viche om de hele nacht door te kunnen zingen bij de wake.’ Maar bovenal geldt viche als een wonder voor de vruchtbaarheid. ‘Het geeft kracht om kinderen te fabriceren, om vrouwen vruchtbaarder en mannen potenter te maken,’ bezweert Gonzalez.

Pelikanen bij het strand van Guachalito.

Los van dat alles is viche vooral lekker, proef ik in het dorp Coquí, op een kwartiertje varen van Guachalito. ‘Het leven is wat je er zelf van maakt’, stelt de 50-jarige Deisy terwijl ze het sap uit een maracuja haalt en mengt met een gulle scheut drank. We proosten in haar keuken met vloer van aangestampte aarde, waar pluizige witte kippen scharrelen en kleinkinderen nieuwsgierig toekijken.

Onverwachte ontmoetingen als deze zijn normaal in het Afro-Colombiaanse dorp Coquí. Bij elk wandelingetje door het dorp leer ik weer nieuwe bewoners kennen. Zoals de 70-jarige Eliaza, die ondanks zijn leeftijd nog altijd twaalf kokosnoten per uur velt met een machete, en eruitziet als Muhammad Ali. ‘Ze vragen vaak of ik bokser ben’, zegt hij, terwijl hij een kokosnoot voor me openhakt om het water eruit te drinken. Of de 6-jarige Eva, die wanneer ik naar het strand ga voor een duik, roept ‘wacht ik ga mee’, en dan mijn hand vastpakkend de golven trotseert.

Bewoners van Coquí nemen de dag door op een bankje aan de enige straat van het dorp.

En dat maakt een verblijf hier ook zo leuk. Anders dan de lodge bij Guachalito, verblijf je hier midden in het dorp, thuis bij bewoners die bovenop hun huizen nog een verdieping met eenvoudige gastenkamers hebben gebouwd. Ramen of zelfs deuren bestaan niet in het gehucht van een twintigtal huizen, waardoor het leven zich volledig in de openbaarheid afspeelt. Buren, kippen en honden komen onaangekondigd binnen, en wanneer de avond valt zetten bewoners stoelen neer bij hun buren met tv’s om door het venster mee te kijken.

Je wordt er wakker met het gekukeleku van de hanen en een ‘bueeenos días, hoe bent u vandaag wakker geworden?’ van passerende bewoners, mannen met kaplaarzen en machetes op weg naar de kokosplantages en kinderen in blauw-wit geblokte schooluniformen, terwijl mijn gastvrouw Maria beneden in de keuken arepas maakt bij kaarslicht, want elektriciteit is er pas vanaf 8 uur ’s morgens, wanneer achterin het dorp een dieselaggregaat ronkend aangaat.

Maria in haar keuken.

Wanneer de avond valt speel ik bingo tropical met tien bewoners onder een boom, die verwoed steentjes plaatsen op tot wel tien kaarten, terwijl een bebrilde vijftiger met veel gevoel voor drama de nummers aankondigt die hij uit een zak met beschreven bierdopjes tevoorschijn haalt. Verderop klinkt reggaeton uit een manshoge speaker, waar 3-jarigen dansen als in een clip van Luis Fonsi.

De dag eindigt om 10 uur, wanneer het dieselaggregaat ophoudt te ronken en de tv’s, speakers en ook de bewoners stilvallen. Wat overblijft is het geluid van de oceaan, de jungle, en de hanen. Want helemaal stil is het in Coqui nooit.

De ‘Waterval van de Liefde’ in de jungle bij Guachalito.

REIZEN

Wegen zijn er niet naar de Pacifische kust van Colombia. De jungle is te dicht, en de bestuurders zijn te corrupt om ze aan te leggen. De enige manier om er te komen is daarom met een vliegtuigje vanuit de steden Medellín, Quibdó of Pereira, of met een 25-urige bootreis vanuit havenstad Buenaventura. Dat laatste is duurzamer, maar wel iets waar je zin in moet hebben.

Grupo San German vliegt dagelijks vanaf Medellín, www.gruposangerman.com, 140 euro een retour.

De openbare speedboot vertrekt elke dag om 2 PM uit Nuquí, en gaat ´s ochtends terug vanuit Coquí om 7 PM. Privé vervoer is ook mogelijk, maar wel een stuk duurder. Bootmannen Ovidio en Smith uit Coquí rekenen ongeveer 110 euro per dag, maakt niet uit waarheen, en dan heb je er ook een lokale gids bij.

De boten van Ovidio en Smith zijn per whatsapp te reserveren, +573175220039 of +573187058000.

Ecolodge El Cantil heeft haar eigen boot om gasten op te halen, inbegrepen bij de prijs.

TAAL

Bijna niemand spreekt Engels aan de Pacific. Met een paar woorden Spaans en handen en voeten kom je een heel eind, maar voor wie er echt niet uitkomt kan El Cantil Ecolodge tegen betaling een Engelssprekende gids regelen.

SLAPEN & ETEN

Ecolodge El Cantil is verkozen tot de beste ecolodge van Colombia. De zeven houten cabañas kijken uit op het rotsachtige strand en je wordt er wakker met het geluid van vogels en brulapen. Vanaf 200 euro heb je een verblijf van twee nachten, inclusief alle maaltijden en de boottocht heen en terug naar de lodge vanuit Nuquí. In de lodge werken lokale gidsen om je mee te nemen op toffe wandelingen door de jungle en naar andere vissersdorpjes in de buurt. www.elcantil.com

Iets meer basic maar een bijzondere ervaring is een verblijf in het dorp Coquí, waar je bij de locals thuis slaapt. Zowel Maria als Cruz runnen bescheiden gastenverblijven boven hun huis, waar ze op verzoek ook de meest fantastische maaltijden voor je koken met verse vis, zeevruchten, kokos en kruiden uit de eigen tuin. Voor 30 euro per dag heb je een kamer met gedeelde badkamer en eet je je buik drie keer rond. Maria is te boeken via Airbnb (zoek op ´El Chocolate, Coquí, Nuquí´), of per whatsapp, +573186915561. Cruz is te boeken via +573166269555.

volkskrant.nl/reizen/de-blauwe-kust-en-de-ongerepte-jungle-van-colombia-voor-jezelf~b5f8a179/