Het is een surrealistisch tafereel. Twee in zwartwollen pakken gehulde Andesboeren gooien handenvol bloemen in het houtvuur, onderwijl spreuken in het Aymara prevelend. Op hun hoofden prijken puntmutsen in neonkleuren. Hun voeten steken in sandalen gemaakt van oude autobanden. Eén voor één dopen we zes cocabladeren in een schelp met rode wijn, en gooien ze in het vuur.
Het landschap is al even onwezenlijk. Als het decor van een spaghettiwestern, maar dan in de Andes. Alleen stekelige struiken en cactussen groeien en overleven op deze eenzame hoogvlakte aan het Titicacameer, het grootste meer van Zuid-Amerika en het hoogste bevaarbare meer ter wereld. We zijn omringd door grillige rode rotsformaties, uitgesleten door de regen en wind. Of ze zijn het werk van de Andesgoden, wie zal het zeggen. Volgens de Inca’s zou hierboven de zon zijn ontstaan.
Pad naar verlichting
We zijn in Jayujayuni, een piepkleine Aymara-gemeenschap binnen de grenzen van Ichu, een dorp aan het Titicacameer. In het gezelschap van een tiental traditioneel uitgedoste dorpelingen en drie lama’s lopen we langs de rand van het meer, over een duizenden jaren oud Incapad. Dit inheemse volk kwam op in de dertiende eeuw en breidde zijn rijk flink uit, totdat het in 1572 ten onderging na een bloedige strijd met de Spanjaarden. Het Titicacameer, dat de grens met Bolivia overschrijdt, speelde een grote rol in het Incarijk. Volgens de legende werd Inti, de Zonnegod van de Inca’s, geboren in het water. Op de oever creëerde oppergod Viracocha het eerste Incakoningspaar, de ‘Adam en Eva’ van de Inca’s.
Het pad waarover we lopen is onderdeel van de zogenoemde Qhapaq Ñan of Great Inca Trail, een ingenieus netwerk van paden door het oude Incarijk, dat zich uitstrekte van het hedendaagse Colombia tot Chili. Via talloze paden en weggetjes stond Cusco, het politieke en religieuze hart, in verbinding met de rest van het rijk. De ‘hoofdweg’ liep door de Andes, met parallelle wegen langs de kust en door de Amazone, en talloze weggetjes ertussen. De Qhapaq Ñan stond de Inca’s toe om over een onmetelijk territorium van meer dan twee miljoen vierkante kilometer met een bevolking van tien tot twaalf miljoen mensen te regeren. Ze beschikten destijds niet over de communicatiemiddelen van nu en hadden ook geen lastdieren als ezels of metalen gereedschappen zoals de Europeanen. Hun enige motor voor economische ontwikkeling was mankracht.
Qhapaq Ñan maakte het mogelijk om mensen, goederen en zelfs hele bevolkingsgroepen te verplaatsen door het rijk, en om cruciale informatie uit te wisselen. Mitimaes is de verzamelnaam voor ontheemden: groepen mensen die onder dwang moest migreren naar andere delen van het rijk. De Qhapaq Ñan was voor de Inca’s dus méér dan alleen een wegennetwerk; het was een politiek instrument. In de hoogtijdagen bestond de bevolking van het Incarijk uit meerdere etnische groepen met een eigen taal: de Aymara, Chimu, Quechua en Uru. De inwoners van Jayujayuni behoren tot de Aymara. Ook de Quechua zijn goed vertegenwoordigd rond het Titicacameer. In 2014 verklaarde Unesco de Incatrail tot werelderfgoed, waarna de regering de best bewaarde stukjes als monument besloot te beschermen. De VN hielp bij het opzetten van kleinschalig toerisme langs de route.
De schaamte voorbij
Al tokkelend op een charango, een kleine Andesgitaar, voert een oude inwoner de Aymara-processie aan. Een mollige jongen begeleidt hem op een trommel. Ondertussen vertelt Juan Pedro Aquino, voorzitter van de vereniging van gemeenschapstoerisme in Jayujayuni, over de rotsformaties die in de rijke belevingswereld van de Andesbewoners elk een eigen verhaal hebben. ‘Kijk, dat is de priester,’ wijst Juan Pedro naar een driehoekige rots in de vorm van een habijt, met daarop een stenen ‘hoofd’ dat haast geen werk meer van de natuur kan zijn. Benjamin, de jonge trommelaar, wijst naar een grot hoger in de rotswand. ‘Daar is zijn tempel,’ vult hij aan. ‘Om middernacht opent hij de deur voor de biecht,’ zweert de jongen, gekleed in hetzelfde traditionele zwartwollen pak als de ouderen in de Aymara-gemeenschap, met over zijn schouder pompons van felgekleurde wol.
Het is de allereerste keer dat de gemeenschap toeristen ontvangt. Twee jaar lang deed de gemeenschap mee aan een trainingsprogramma van de VN. Maar toen begon de pandemie en gooide Peru lange tijd de grenzen dicht voor toeristen. Het project raakte in de vergetelheid. Tot ik ergens in de krochten van het internet over het ‘Betoverde Rotsenbos’ en het Incapad van Jayujayuni las. Nu de grenzen weer open zijn hebben wij de eer Jayujayuni’s eerste buitenlandse bezoekers te zijn. Turismo vivencial, ervaringstoerisme. Zo noemen ze hun vorm van gemeenschapstoerisme.
Dat was te merken: de bewoners waren zichtbaar nerveus toen we aankwamen. Juan Pedro heette ons onwennig welkom, in het gezelschap van de overige gemeenschapsleden, waarna we aan deze wandeling begonnen. Maar al snel wint het enthousiasme het van de zenuwen, en voelt onze ontmoeting als een spontaan samenzijn met nieuwe vrienden, in een onaards mooie omgeving. Op het hoogste punt houden we stil bij een witgekalkt huisje naast een forse berg stenen. Het blijkt één van de vele ‘richtingaanwijzers’ langs de Incaroute. ‘Hier lieten de reizigers een steen achter, om de berggoden om een voorspoedige reis te vragen,’ legt Juan Pedro uit, terwijl enkele mannen een vuur aansteken voor de ceremonie waarmee ook wij een offer aan diezelfde goden brengen.
Door de eeuwen heen is het pad tussen Jayujayuni en Cusco nooit in onbruik geraakt. Zo namen de conquistadores, de Spaanse veroveraars, dit Incapad om het in Bolivia gewonnen zilver naar de haven van Lima te vervoeren, waarna de bloedwinsten op de boot naar Europa vloeiden. Het wegennetwerk vertolkte zo ook een transcontinentale rol.Tegenwoordig is het Incapad een populaire smokkelroute tussen Peru en Bolivia. Op weg van de Boliviaanse grens naar de markten van Juliaca, de grootste en beslist lelijkste stad van de regio Puno, ontwijken de smokkelaars de politiecontrole aan de hoofdweg door al lopend een omweg te maken met hun smokkelwaar. ‘Schoenen, namaakmerkkleding, drugs,’ somt Benjamin op, een jongen met een even kinderlijke nieuwsgierigheid als vroegoude wijsheid.
We lopen terug naar het dorp door een rode canyon, waar we de immense rotsformaties van dichtbij bekijken. Erachter schittert het Titicacameer, in de felle zon van haar goddelijke nageslacht. We nemen afscheid met welgemeende omhelzingen en vervolgen onze weg langs de oude Incatrail.
Ervaringstoerisme
Het is maandagochtend in Llachon, een postzegeldorpje op twee uur rijden van Jayujayuni, gelegen op het schiereiland Capachica aan de noordkant van het Titicacameer. Onze gastheer Orlando heeft hoog bezoek. Het is de dorpsautoriteit, en dat is een serieuze aangelegenheid in deze Quechua-gemeenschap van negentig families. Dat begint al bij zijn verschijning: de meneer draagt op elk van de 365 dagen van zijn mandaat een zwart pak, een speciale geweven sjaal over zijn schouder en een schoudertas met wollen pompons in dezelfde huisstijl. Rond zijn linkerarm bungelt een koeienleren zweep, afgemaakt met een ijzeren ketting. ‘Nu zal hij die niet nodig hebben,’ zegt Orlando. ‘Maar als iemand een misdaad begaat, geeft de autoriteit de dader een afranseling in zijn kantoor.’ Vandaag komt de man alleen langs om Orlando en zijn vrouw Edith op de hoogte te stellen van administratieve aangelegenheden: het betalen van belasting en een workshop voor wie koeien houdt. Een hele geruststelling.
Door te overnachten in de homestay van Orlando en Edith hopen we nog dieper door te dringen in de lokale culturen. Onze Quechua-hostfamilie bouwde drie gastenverblijven met muren van modder en daken van golfplaat. Eenvoudig maar knus, omringd door een tuin vol roze bloemen. We kijken uit op het felblauwe Titicacameer en het golvende heuvellandschap waar de Quechua voedsel verbouwen op kleine akkers afgebakend met muurtjes van opgestapelde stenen. Toerisme is een belangrijke inkomstenbron voor Orlando en Edith en tientallen andere homestay-aanbieders in de gemeenschap. Voor velen zijn het zelfs de enige inkomsten. ‘De aardappelen, ocaknollen en quinoa die we verbouwen zijn alleen voor eigen consumptie of om te ruilen tegen andere producten,’ vertelt Orlando. Om zijn nek hangt een roze geweven buidel waaruit hij om de zoveel minuten een greep cocabladeren tevoorschijn haalt, en in zijn wang stopt. ‘Ik ben blij met het toerisme,’ zegt ook Edith, terwijl ze een demonstratie op haar weefgetouw geeft. Met een kam van lamabot trekt ze de bontgekleurde draden van een toekomstig schapenwollen deken uit elkaar, zittend op haar knieën op de grond. ‘Ik werd jong zwanger, op mijn zestiende. Dat was niet gepland. Maar ja, die dingen gebeuren,’ zegt ze schouderophalend. ‘Onze zoon is nu negentien en wil graag geneeskunde studeren. Maar die opleiding kost veel geld. Dus werken we nu hard om zijn studie te betalen. Toerisme is licht werk, en ik vind het mooi om ervaringen met onze bezoekers te delen.’
Dat vinden wij ook. In de twee dagen die we bij de familie verblijven spreken we onze eerste woorden Quechua en belanden we in een muzikale optocht ter ere van een driedaags huwelijksfeest, op het kustweggetje langs het meer. We verkleden ons in de kleurrijke kleding van onze gastfamilie en doorstaan de bitterkoude nachten aan het Titicacameer, en warmen ons in de ochtend weer op met de ongenadige Andeszon waaraan de bewoners hun zo karakteristieke verweerde gezichten danken.
Schapenwollensokkentypes
Voor ons eindigt de Incatrail in Capachica, het gelijknamige en grootste dorp op het schiereiland. We treffen het. Bewoners zijn vanuit alle hoeken van het schiereiland naar het dorp afgedaald voor de wekelijkse zondagsmarkt, om hun oogst te verkopen en inkopen te doen. In de markthallen en de straten eromheen is nagenoeg alles wat je maar nodig hebt te koop: levende kippen en reeds de nek omgedraaide exemplaren, bergen met verse kruiden, geurig fruit, stapels forellen, paarse, rode en witte mais, gigantische pompoenen, wollen petticoatrokken, inheemse kruidenbrouwsels voor uiteenlopende aandoeningen, wc-papier en dunne lappen charqui, het gedroogde vlees dat in de Incatijd, bewaard onder een lama-zadel, wekenlange reizen over de Qhapaq Ñan overleefde.
Net als in de tijden van de Inca’s reizen de Quechua nog steeds van heinde en verre om ruilhandel te bedrijven: één markthal is uitsluitend bestemd voor het ruilen van producten. Op kleden op de grond liggen uiteenlopende voedingswaren uitgestald, van bergen zout tot verse kruiden, pepers en hompen schapenvet, wachtend op een gegadigde ruilhandelaar.
Bovenal is de markt een sociale bijeenkomst. Quechua-vrouwen zijn uitgedost in wijde wollen rokken, met op hun hoofd een vierkante wollen hoed voorzien van bloemenmotief en kleine wollen pompons, en hun haren in twee vlechten op de rug, de uiteinden verbonden met wollen klosjes. De mannen gaan gehuld in een zwarte wollen broek, dito gilet en een wit overhemd – ook van wol – met daaroverheen een roze geweven tas. De verschillende volkeren in het Incarijk identificeren zich van oudsher met hun kleding. Elke regio kent zijn eigen motieven, kleuren en originele hoeden. Kleding bepaalt de identiteit en wordt door iedereen gerespecteerd. Zo reikt Edith me bij het verkleden, wanneer ik de vierkante hoed wil opzetten, gauw een puntmuts voor vrijgezellen aan. ‘Die is voor getrouwde vrouwen,’ werpt ze me gedecideerd toe.
Ongedwongen ontmoetingen
Turismo vivencial is een onderdompeling in de cultuur en geweldige manier om het land te leren kennen. We voelen ons onderdeel van de families waarbij we verblijven, en leren hun levens en wereldbeelden van dichtbij kennen. En andersom. Zo leer ik het zevenjarige zoontje van Albano en Gladys, de andere gastfamilie waar we verblijven aan het Titicacameer, zijn eerste woorden schrijven op een computer – het is de eerste keer dat het jongetje een laptop ziet. ‘Maan’, ‘mama’ en ‘papa’. Het jongetje, ingespannen turend naar het beeldscherm, typt al snel foutloos. Het zijn ongedwongen ontmoetingen, en dat maakt deze vorm van toerisme zo leuk. Bovendien lever je als toerist ook een waardevolle financiële bijdrage. Dankzij de extra inkomsten kunnen de bewoners op een duurzame manier voortleven. Als het meezit hoeven ze niet naar de stad voor werk en kunnen hun kinderen een studie volgen.
Terug naar ons beginpunt Jayujayuni. Gemeenschapsvoorzitter Juan Pedro gooit nog een scheut rode wijn in het vuur, en richt het woord aan de Andesgoden die ons omringen. “Ik vraag Moeder Aarde om toestemming om nog meer toeristen uit het buitenland te mogen ontvangen. Voor onze kinderen en kleinkinderen, voor hun toekomst. En om gezondheid voor onze gasten uit Holanda.” Daar proosten we op, met weer een handvol cocabladeren. Salud!
Fotografie: Björn Snelders