Al 18 jaar zoeken de bewoners van de volkswijk Comuna 13 in Medellin naar hun vermiste familieleden. Een geschatte 300 van hen zijn vermoedelijk vermoord. Onlangs heropende het Colombiaanse Vredestribunaal de zoektocht naar hun lichamen.
“Dit is de trap waar mijn broer voor het laatst is gezien”, zegt Juan Diego Mejía (26). Hij wijst naar een nauw steegje steil omhoog de buurt in. De trap ligt in de schaduw van rommelige, dicht op elkaar gebouwde huizen van rode baksteen, karakteristiek voor de volkswijken van Medellín. “En daarmee eindigt – of beter gezegd, begint – het verhaal van zijn verdwijning.”
Het is woensdagavond 18 december 2002 wanneer Hermey Mejía (destijds 22) zijn beste vriend Norley hoort fluiten, voor de deur van zijn ouderlijk huis in het stadsdeel Comuna 13 in Medellín. Mejía gaat naar buiten. En keert nooit meer terug.
Mejía’s moeder is radeloos. De Comuna 13 ligt onder vuur. Letterlijk. Het zijn de hoogtijdagen van het decennialange Colombiaanse conflict tussen enerzijds linkse guerrillabewegingen als de Farc en ELN, en anderzijds het Colombiaanse leger en de extreemrechtse paramilities. Meer dan twintig militaire operaties voert het Colombiaanse leger dat jaar uit in de Comuna, gericht tegen de guerrillabewegingen die het stadsdeel sinds eind jaren negentig in hun macht hebben.
Ongekende terreur
Maar in plaats van vrede brengen de legeroperaties een periode van ongekende terreur. Het beruchtst is operatie Orion, een dagenlange belegering met tanks, helikopters en ander grof geschut, met vele burgerslachtoffers tot gevolg.
Daar blijft het niet bij. In het kielzog van het leger en de politie neemt een nieuwe gewapende groep de macht in het stadsdeel over. Het zijn de rechtse paramilities die tijdens het Colombiaanse conflict het ‘vuile werk’ opknappen van onder andere het leger en de politie. Hun methoden zijn zo mogelijk nog wreder dan die van de guerrilla’s die ze zogenoemd bestrijden.
Met hun komst begint een golf van vermissingen in het stadsdeel. 115 buurtbewoners verdwijnen in 2002, onder wie Hermey Mejía. Hij is meegenomen door de paramilitairen, zal zijn vriend Norley laat die avond vertellen. “In het begin dachten we dat het ging om geïsoleerde gevallen. We wisten niet wat er met onze familieleden was gebeurd; we zeiden dat ‘ze’ mijn broer hadden meegenomen,” zegt Juan Diego Mejía. “Later kregen we door dat het er niet één, maar velen waren.”
Open wond
De zoektocht naar een geschatte 100.000 tot 120.000 vermisten is nog altijd een open wond in het Colombiaanse vredesproces. Vierenhalf jaar na het ondertekenen van het vredesakkoord met Colombia’s grootste guerrillabeweging Farc is er weinig vooruitgang geboekt met het vinden van hun lichamen.
Dat ondervinden de bewoners van de Comuna 13 aan den lijve. 435 vermisten telt het stadsdeel van (inmiddels) 140.000 inwoners. 183 van hen verdwenen in 2002-2003, de jaren waarin de paramilitairen hun macht consolideerden in de Comuna. Eenieder die ervan wordt verdacht banden met de guerrilla te hebben, wordt meegenomen en vermoord.
Ondanks de demobilisatie van de paramilities na 2003 en het daaropvolgende vredesproces met dezelfde paramilitairen, zoeken de slachtoffers nog altijd naar de waarheid over hun vermiste familieleden.
Nu hebben de bewoners van de Comuna wel een vermoeden waar de lichamen begraven liggen. Het is een publiek geheim in de stadswijk dat de paramilitairen hun slachtoffers lieten verdwijnen in de bergen boven het stadsdeel, waar ze hun bases hadden op het terrein van een stortplaats voor bouwafval en een zandmijn: La Escombrera en La Arenera. Dat is niet alleen een vermoeden: de paramilitairen die de wijk jarenlang in hun macht hadden, zouden jaren later na hun demobilisatie bekennen dat ze een geschatte 300 buurtbewoners vermoord en begraven hadden op deze plekken. Daarbij getuigden ze dat de opdracht om ze te laten verdwijnen van bovenaf werd opgelegd, een macabere methode om de officiële moordcijfers van Medellín in toom te houden.
Het vredesakkoord met de Farc brengt nieuwe hoop voor de slachtoffers. In 2018 vragen ze met slachtofferorganisatie Movice het Vredestribunaal om zeventien vermeende massagraven in het land – waaronder La Escombrera – te beschermen met voorzorgsmaatregelen. Dit Vredestribunaal is ingesteld om de misdaden te berechten die zijn begaan tijdens het conflict met de Farc. In augustus 2020 besluit het tribunaal om de gevraagde maatregelen toe te kennen en nieuwe opgravingen te beginnen in het gebied.
Berg van straffeloosheid
Vele slachtoffers liggen dan al achttien jaar onder het puin. “In de tijd na de militaire operaties verdween er dagelijks wel iemand in de buurt”, vertelt Mejía, en wijst naar een nauw steegje van traptreden waar zijn broer voor het laatst gezien werd. “We verkeerden in angst en onzekerheid. Toen begonnen de geruchten dat ze hen meenamen naar de stortplaats La Escombrera. Deze zone was – en is – een strategische plek voor de drugshandel, want er zijn verbindingswegen naar beide oceanen, en je kunt er ongezien langs de hele stad rijden.
“Het is de plek waar ze hun slachtoffers lieten verdwijnen, onder de lagen puin van de afvalwagens.” Mejía wijst naar een berg die begint waar de buurt eindigt, met een kortere vegetatie dan de rest van de bergketen. “Die berg is eigenlijk geen berg, want hij bestaat uit alleen maar puin. Een geschatte 25 verdiepingen aan bouwafval zijn eroverheen gegaan, totdat ze de stortplaats een paar jaar geleden sloten. Niet om de vermisten terug te kunnen vinden, maar omdat de berg instabiel was geworden”, zegt Mejía, met ingehouden woede in zijn stem. “Het is een berg van straffeloosheid.”
‘Het grootste massagraf van Latijns-Amerika’
Het grootste massagraf van Latijns-Amerika, zo noemt Rubén Darío Pinilla La Escombrera. Hij was tussen 2011 en 2017 rechter van het Vredestribunaal, dat de gedemobiliseerde paramilitairen berechtte in het kader van dat vredesproces. Tijdens het onderzoek naar de vermisten in de Comuna 13 stuit het Vredestribunaal onder andere op een commandant in een gevangenis elders in het land, Jorge Enrique Aguilar. De commandant, een oud-klasgenoot van Hermey, bekent 60 tot 70 buurtbewoners vermoord te hebben, onder wie Hermey. Een andere commandant uit de Comuna getuigt dat er zo’n 300 lijken begraven liggen in La Escombrera.
Ondanks die expliciete bekentenissen slaagt het Vredestribunaal er jarenlang niet in om opgravingen te beginnen. De politieke wil om te zoeken ontbreekt, constateert Pinilla gefrustreerd. Verordeningen van het tribunaal om de vermisten te zoeken en de verantwoordelijken te berechten, worden steevast afgekapt door het Colombiaanse Hooggerechtshof. Ook de lokale autoriteiten weigeren mee te werken.
Pas in 2015 doen de autoriteiten een eerste serie opgravingen. De werkzaamheden van de puinstort en de zandmijn worden echter nooit stilgelegd. Een paar maanden later staakt de burgemeester van Medellín de opgravingen. Er is geen enkel lichaam gevonden. Ook met de bekentenissen van de paramilitairen over de medeplichtigheid van legergeneraals en politiecommandanten bij hun misdaden wordt niets gedaan.
In 2017 dient Pinilla zijn ontslag in als rechter. “Het Hof van Justitie is een spaak in het wiel van het vredesproces”, zegt Pinilla in zijn werkruimte in Medellín. “Ze reduceerde onze competenties dusdanig dat de compensatie van de slachtoffers en de zoektocht van de waarheid niet eens symbolisch, maar een illusie was. Niet alleen in Medellín, maar in heel Colombia.”
Aanklachten genegeerd
De slachtoffers voelen zich even gefrustreerd. Al sinds de eerste verdwijningen tijdens de militaire operaties in 2002 slaat een kleine groep alarm over de vermissingen in La Escombrera.
Maar de autoriteiten negeren stelselmatig hun aanklachten. Waarom werd er niet naar hen geluisterd? Ze krijgen nooit een eenduidig antwoord. Maar aanwijzingen zijn er genoeg, voor de medeplichtigheid van legergeneraals en politiecommandanten bij de acties van de paramilities, waarvoor nooit iemand is veroordeeld. En voor economische belangen, die consequent boven de belangen van de slachtoffers gesteld worden.
“Veel omwonenden van La Escombrera waren getuige van hoe ze de jongens vastbonden en meenamen de trappen op, naar de stortplaatsen. Ze lieten ze daar hun eigen graf graven, waarna ze hen met een tiro de gracia (genadeschot) vermoordden, en ze verborgen onder het puin”, zegt Luz Elena Galeano, wier man Luis Javier Laverde verdween in 2008.
Laverde verdwijnt op een doordeweekse avond op weg naar huis van zijn werk. “Hij belde me om 18.45 uur, terwijl hij wachtte op de bus. Hij was moe en vroeg me om alvast aan het avondeten te beginnen”, vertelt Galeano. “Maar hij kwam nooit aan. Later hoorden we dat paramilitairen hem hadden gedwongen uit de bus te stappen en mee te gaan. Dat is alles wat we weten.” Wanneer Galeano aangifte doet van de vermissing, beschuldigt de politie haar ervan zelf haar man te hebben ontvoerd. “Onvoorstelbaar toch?”
De wet van de stilte
Maar Galeano liet zich niet klein krijgen. Ze sluit zich aan bij de slachtofferorganisaties Movice en Mujeres Caminando por la Verdad (‘vrouwen die wandelen voor de waarheid’) en volgt cursussen mensenrechten en leiderschap. “Het is belangrijk om aanklachten te blijven indienen over de misdaden. Mensen durven geen aangifte te doen. De wet van de stilte regeert.”
Galeano betaalt een hoge prijs voor haar activisme. Na bedreigingen en twee pogingen tot moord heeft ze de Comuna 13 moeten verlaten. “De demobilisatie van de paramilitairen was een farce. Ze runnen nog steeds grote delen van de stad”, zegt ze in haar appartement aan de andere kant van Medellín. Toch houdt ze hoop op het vinden van de vermisten. Het huidige Vredestribunaal wees nieuwe gebieden aan om opgravingen te doen, op basis van getuigenissen van buurtbewoners en paramilitairen. En anders dan bij de opgravingen in 2015 doet het tribunaal er alles aan om de slachtoffers bij de zoektocht te betrekken. “Het tribunaal stelt de slachtoffers centraal. Dat is belangrijk”, zegt Galeano.
Maar, erkent een rechter van het Vredestribunaal, de kans dat ze lichamen zal vinden is zeer klein. De zoektocht is beperkt tot een paar kleine gebieden waar geen puin is gestort of zand is afgegraven. De puinberg zelf wordt ongemoeid gelaten, want de vele verdiepingen zouden het haast onmogelijk maken om nog slachtoffers terug te vinden.
Ook Mejía geeft niet op. “Deze straffeloosheid, het niet terugvinden van de lichamen, is een gevolg van de nalatigheid van de staat. Van onwil. Daarom blijf ik zoeken naar gerechtigheid.”