Achter de feestelijke façade schuilt een klein, gebroken hartje

Sucre is misschien wel ’s werelds charmantste hoofdstad. Denk aan hellende klinkerstraten, witgekalkte huizen met rode pannendaken en pleintjes waar de bankjes onder de palmbomen gemaakt lijken voor geliefden en voorovergebogen oudjes met hun krant op centimeters voor hun kippige ogen. Het is een plek waar je al snel niet meer weg wilt, simpelweg omdat je je er thuisvoelt.

Dwaal op een zaterdagmiddag door het koloniale centrum en verbaas je over de stilte van de verlaten straten, oogverblindend wit in de bakkende zon, de winkelluiken gesloten.

Pas na lunchtijd, heilig voor de Sucrenses, komt de stad weer tot leven. Winkels openen hun deuren, straatverkoopsters hijsen bontgekleurde dekens met handelswaar op de rug en de straten stromen vol met luid sputterende minibusjes en vooroorlogse motorfietsen, ongeduldig gas gevend bij het rode stoplicht.

Cómprame roepen de marktvrouwen op de Mercado Central, verstopt tussen grote hopen fruit, aardappels en boterbergen, traag lepelend uit een bord soep van koeienpoten: ‘Koop van mij. Ik heb papaya, perziken, bananen…’ Voor de nodige couleur locale ga je naar de Sección de Jugos, waar dikke mamitas verstopt achter hoog opgetast fruit en immer brommende blenders complete Boliviaanse families voorzien van jugos, batidos en fruitsalades met meer slagroom dan fruit.

Loop door stadspark Bolivar, waar kinderen onvermoeibaar op en neer stuiteren op bontgekleurde springkussens, terwijl hun ouders gigantische stukken slagroomtaart verorberen. Vervolg je weg naar de uitgestrekte Mercado Campesino, net buiten het centrum, met stratenblokken vol verkopers: van kippen tot cocabladeren en opgezette babylama’s, te offeren aan Pachamama bij van financiële of emotionele nood

Symbolische hoofdstad

De namiddag is voor La Recoleta, de wijk die omhoog klimt tegen een heuvel, uitkomend op een pleintje met het mooiste uitzicht over de stad. In de verte klinkt een roestige trompet. Nieuwsgierig sla je de hoek om, waar op hetzelfde moment een jeugdig orkest een lied inzet, midden op straat. Even verderop begint een festival. Het ene na het andere verklede kind verdwijnt door een hoge deur. Binnen dansen kinderen, van kleine blues brothers tot meisjes in traditionele indígena-kostuums, hun trotse ouders zitten op de tribune met nog meer eten en frisdranken.



Achter de feestelijke façade schuilt een klein, gebroken hartje. ‘Sucre capital de Bolivia’ lees je overal – achterop de stadsbussen. Zelfs schoolkinderen ontkomen er niet aan, de blijde boodschap staat in koeieletters op hun rugtassen geprint.

Op papier geldt het 194 duizend zielen tellende stadje, waar in 1825 kolonel Sucre de Boliviaanse onafhankelijkheid uitriep, inderdaad als de hoofdstad. Helaas voor Sucre is de eretitel slechts symbolisch, want na een in 1899 verloren burgeroorlog verhuisde de regering naar het 416 kilometer noordelijker gelegen La Paz.

Een nederlaag die de trotse Sucrenses nooit zullen accepteren. Nog maar zeven jaar geleden vochten de stedelingen een nieuwe slag om de macht terug te halen naar waar die behoort, in Sucre dus. De campagne draaide uit op een wekenlange veldslag tussen Sucrenses en tienduizend daartoe speciaal naar Sucre afgereisde Paceños, in de heuvels buiten de stad – met doden, gewonden en plunderingen tot gevolg.

Wat het opleverde? ‘Niets’, verzucht de 25-jarige Samarah, geboren Sucrense. ‘Maar we hebben wel laten zien dat we ons er niet bij neerleggen. Sucre heeft een in alle opzichten rijkere geschiedenis dan La Paz. We willen alleen maar terug wat van ons is.’