Aan de rand van de afgrond

‘Kijk, die lijkt nog het meest op een fallus!’ zegt onze gids Chunel enthousiast. Hij wijst naar een metershoge rots even verderop in de vallei, een door zon en wind uitgesleten maanlandschap vol metershoge rotsformaties die recht omhoog de lucht insteken. En wel, de gelijkenis met het mannelijk geslachtsdeel is inderdaad treffend. Niet voor niets doopten de Rarámuri, de inheemse bewoners van dit gebied, dit de Vallei van de Penissen.

Een practical joke van de goden, aldus Chunel, zelf ook geboren en getogen in een Rarámuri-gemeenschap. ‘Volgens de legende van de Rarámuri is de wereld gemaakt door onze padre Onorúame en zijn oudere broer. Tijdens het werk hielden ze af en toe even stil om uit te rusten, waarbij ze een spel speelden met de nog vloeibare steenmassa, en deze rotsen boetseerden.’

Ook op andere plekken in de canyon zien we de resultaten van dit goddelijk speelkwartier. Van rotsformaties in de vorm van reusachtige paddenstoelen in de Valle de los Hongos, tot tientallen uit de kluiten gewassen kikkers in de Valle de las Ranas. En ook in het Rarámuri-dorpje San Luis de Majimáchi, waar we ons kamp opslaan voor de nacht, vinden we de meest vreemdsoortige rotsen, die provocatief balancerend op hun punt al tientallen miljoenen jaren de wetten van de zwaartekracht lijken te negeren. 

We zijn in de Koperkloof, met zeven met elkaar verbonden canyons het grootste canyonsysteem ter wereld in het noordwesten van Mexico, in de staat Chihuahua. Om een idee te geven: In oppervlakte is de Koperkloof vier keer zo groot en bijna twee keer zo diep als de veel bekendere Grand Canyon in Arizona. Dat is even spectaculair als het klinkt. Op de bergplateaus diep in de canyon kijk je uit over eindeloze bergketens die hoe verder naar de horizon blauw en grijs van kleur verschieten, met haast verticale mosgroene en roestbruine bergwanden bijna tweeduizend meter de diepte in. Verstopt tussen de dennenbossen stuit je op kleine Rarámuri-gemeenschappen, meestal niet meer dan een vijftal families wonend in eenvoudige huizen van hout, levend van de opbrengst van de grond en hun dieren. 

Nog voor zonsopgang stapten we op de Tren de Chihuahua al Pacifico, bijgenaamd El Chepe, de treinreis dwars door de Koperkloof die van provinciehoofdstad Chihuahua naar het 700 kilometer verderop gelegen Los Mochis leidt, aan de westkust in de provincie Sinaloa. De trein werd eind 20ste eeuw aangelegd om het Amerikaanse midwesten met de mineraalrijke canyons te verbinden. Het duurde maar liefst 90 jaar voordat het traject met 89 tunnels, 39 bruggen, enkele viaducten en talloze bochten die zich om de bergen heen slingeren voltooid zou worden, een bouwkundige nachtmerrie die het land bijkans bankroet achterliet. Vandaag de dag zijn het vooral toeristen die de reis maken, die bekend staat als één van de mooiste treinreizen ter wereld. 

Wanneer we tegen twaalven met veel getoeter en al dikke zwarte rookwolken uitspuwend Creel binnenrijden, schudt het dorp wakker. Indigenavrouwen gekleed in felgekleurde rokken en omslagdoeken verzamelen zich op het perron, hun armen vol handgeweven manden en wollen sjaals hoopvol omhooghoudend naar de toeristen. Het dorp zelf is niet meer dan een paar stoffige straten langs het spoor, een kerkje en een dorpsplein, omgeven door hoge rotswanden. Je zou er zo voorbijrijden, ware het niet dat het dorp pal tussen de verschillende canyons ligt, waardoor het een goede stop is om verder de canyon in te trekken, zoals ook wij van plan zijn. 

Even later ontmoeten we Chunel Palma en zijn vrouw Daniela Ramirez, onze gidsen voor de trip naar de canyon. De twee zijn de drijvende krachten achter Eco-Alternative, een kleinschalige community-based reisorganisatie in Creel. Hun voornaamste doel is toeristen een inkijk te geven in het leven van de Rarámuri, met naar schatting rond 90000 de grootste inheemse bevolkingsgroep van de siërra’s in Chihuahua. Daarbij zijn de Rarámuri één van de laatste volkeren in Noord-Amerika die hun tradities hebben weten te behouden, dankzij hun afgezonderde leven in kleine dorpen in de bergen van de Koperkloof,  met een sociale organisatie gebaseerd op zelfbestuur en vele rituelen om hun cultuur door te geven aan de volgende generaties. 

De meeste toeristen in de Koperkloof krijgen maar weinig van die cultuur mee. Het contact met de lokale bevolking blijft bij het aanschaffen van een rieten mandje, het traditionele handwerk van de Rarámuri-vrouwen dat ze sinds de komst van de toeristen in groten getale aan de man pogen te brengen. Inheemse gidsen als Chunel, zelf een Rarámuri, om de toeristen rond te leiden zijn zeldzaam. Hoewel verschillende organisaties trekkings organiseren binnen de canyon, zijn er maar weinigen die een verblijf binnen een Rarámuri-dorp aanbieden, en daarmee de kans om echt contact te maken met de lokale bevolking. ‘Toeristen komen hier voor het mooie landschap, maar vergeten zich vaak af te vragen wie de mensen zijn die daar wonen,’ zegt Chunel.

Kamperen bij de Rarámuri

Chunel en Daniela, beiden antropologen, wilden daar verandering in brengen. In San Luis de Majimáchi, een gehucht op een uur rijden van Creel, vonden ze een familie bereid om kleine groepjes toeristen te ontvangen. En zo komen we na een bochtige rit van een uur door de bergen aan bij het huis van Micaela, onze gastvrouw voor de komende 24 uur. Micaela is ‘ongeveer vijftig,’ zegt ze wanneer we naar haar leeftijd vragen, onder haar felroze plooirok drie geitjes die ze om de beurt melk geeft uit een babyfles, een vriendelijk gezicht onder een oranje batik hoofddoek. Haar hele leven woont ze in dit dorp, samen met haar zoon Toribio en haar man Begnigno. Ons verblijf is een koepeltentje, pal tussen een kudde geiten, scharrelende kippen en twee biggen. Het dorp bestaat uit niet meer dan een achttal houten huizen en een kerkje, omgeven door bijna verticale tientallen meters hoge witte rotswanden. De aarde is droog en gebarsten, de zon op deze 2400 meter zo fel dat na een paar uur de blaren op fotograaf Hans zijn oren staan, terwijl het in de nachten kan afkoelen tot ver onder nul. 

Het leven van de Rarámuri is eenvoudig, dicht bij de natuur. Ze verbouwen hun eigen mais, bonen en aardappelen, houden kippen, varkens en geiten. Hun houten huizen zijn klein, met een wc buiten, niet meer dan een gat in de grond en een paar wanden van ijzerplaat. ‘De Rarámuri  hebben een andere manier van leven, gaan anders om met tijd en ruimte,’ zegt Chunel wanneer we even stilstaan tijdens een wandeling door de kloof. ‘Wij kunnen urenlang uitkijken over de canyon, luisterend naar de wind. Meer hebben we niet nodig om gelukkig te zijn.’

’s Avonds eten we in de keuken annex slaapkamer van Micaela. Zittend op een krukje pakt ze een bolletje deeg uit een afwasteil, rolt het uit en roostert de tortilla op een gloeiende plaat gestookt met houtvuur midden in de ruimte. ‘Pak er maar één van het vuur,’ nodigt ze ons uit. Op het bed ligt een oude man te slapen, die verder geen introductie krijgt. Haar vader, horen we later van Daniela. Onder het bed miauwt een doos met pasgeboren kittens. Houtrook en de geur van verse tortilla’s en de soep die op hetzelfde fornuis pruttelt vullen het huis. Buiten is het stil, de heldere hemel vol sterren. Volmaakt gelukkig eten we onze soep en tortilla’s, zittend op een houten bankje naast de slapende man.

Niet alleen geloven de Rarámuri dat de wereld met hun goden is begonnen, ook zijn ze verantwoordelijkheid voor het laten voortbestaan ervan, vertelt Chunel even later bij het kampvuur. Het doet hem daarom pijn te zien dat veel jongeren hun gemeenschap verlaten voor een westers leven in de stad. ‘Rarámuri geloven dat ze voor de aarde moeten zorgen, in plaats van haar uit te buiten. Met onze rituelen en ceremonies doen we ergens in het universum een beweging ontstaan. Dat zuchtje wind, dat wij niet kunnen controleren, leidt uiteindelijk tot regen. Zo houden we de aarde in beweging. Wanneer we daarmee ophouden, verdwijnt ook de zin van het leven.’ 

Van de canyon naar de kust

Van de Koperkloof dalen we af naar de Bahía de Banderas, aan de westkust van Mexico. De baai staat bekend om de badplaats Puerto Vallarta, sinds de jaren zestig uitgegroeid tot een populair vakantieoord voor vermogende Amerikanen, met talloze all-inclusive vakantiecomplexen pal aan de doorgaande weg. Niet zo heel erg Columbus dus. Maar wat velen niet weten, is dat een uurtje ten zuiden van Vallarta de baai nog haast ongerept is, met een jungle zo dicht dat de dorpen aan dit stukje Pacific, Cabo Corrientes geheten, alleen te bereiken zijn per panga, vanuit het dichtstbijzijnde dorp Boca de Tomatlán. 

Vanuit Boca is het een half uurtje varen naar Yelapa, een dorp van zo’n tweeduizend inwoners verstopt achter een kleine inham in de baai, omgeven door een woud van palmbomen. Het dorp is niet bijzonder mooi maar wel zo charmant, met een wirwar van steile straatjes en smalle steegjes die geregeld doodlopen op een rommelig erf waar een oud mannetje je dan onaangedaan een goedendag wenst, uitpuffend in een hangmat. Auto’s ontbreken, je wordt er hooguit omvergereden door een dorpeling te paard of op een knetterende bromfiets, en het enige geluid komt van de golven en de salsamuziek die altijd wel ergens aanstaat. Het water in de baai is haast turquoise, met voor anker liggende vissersbootjes bezet door clubjes pelikanen die daar hele vergaderingen lijken te beleggen. 

De dorpelingen vormen een eigenaardig contrast met de kolonie Amerikaanse pensionado’s die sinds de jaren zeventig het dorp bevolkt, veelal flowerpowertypes op zoek naar een alternatief voor het al te commerciële Vallarta. Je herkent ze aan de straffe pas waarmee ze je voorbijsnellen op het steile rotspad langs de baai, ‘I will go zoomer boomer past you, I am so fast,’ roept een van hen naar me vlak voordat ze uit het zicht verdwijnt, haar witte haren wapperend in de wind. Zodoende voorzagen de importhippies het dorp van een bohemiaans sfeertje, met her en der aankondigingen voor schrijversavonden  in het lokale café, exposities en yogaretreats.  

Maar anders dan in Vallarta zijn projectontwikkelaars niet welkom in Yelapa. Het toerisme bestaat uit twee bescheiden hotels aan de baai en een verzameling particulier verhuurde palapa’s langs de kust, waardoor het dorp nog aangenaam zichzelf is gebleven. Ook Verana, de jungle retreat waar we deze dagen verblijven, is in harmonie met de omgeving, bestaande uit een tiental verschillende huizen en palapa’s verstopt in het tropisch woud. De lodge ligt op een twintig minuten lopen van het dorp, langs het rotspad en dan omhoog de jungle in. Vanaf hier is het fijn uitkijken over de zonsondergang in de baai, luisterend naar de geluiden van vogels, padden, gekko’s en andere woudbewoners. 

‘Het leven is goed in Yelapa,’ zegt de 92-jarige Simon, opkijkend van de bijbel dicht voor zijn kippige ogen, terwijl hij vliegen wegslaat met een oranje mepper. Sinds hij niet meer kan lopen brengt hij zijn dagen door op zijn erf, waar hij een handeltje drijft van gedroogde varkenshuid met chili en limoen, een populaire snack in Yelapa. Een jongetje met flaporen schopt een lekke voetbal in het rond, naast Simon ligt een hond te slapen op een stoel. Hij vertelt hoe het dorp is veranderd met de komst van de Amerikanen. Het dorp kreeg elektriciteit, een waterleiding, de wegen werden bestraat. ‘Nog maar 15 jaar geleden was dat. ‘Daarvoor was het hier een stuk primitiever, verlichtten we de weg met kaarsen.’ 

Maar het dorp blijft zo’n plek waar de tijd lijkt te hebben stilgestaan. Wandel langs het rotsachtige pad langs de baai, duik in de zee op één van de verlaten strandjes die je onderweg tegenkomt, misschien heb je zin om te snorkelen. Dwaal door de steile straatjes, eet een zoet broodje van de bakker die in de namiddag al toeterend door de straten stuift, waarop de Yelapeños hun deuren uitkomen en om de bakkersbrommer heen drommen. Tegen zes uur komt het dorp tot leven, wanneer de Yelapeños bijeenkomen voor een taco van gebakken koeienhoofd bij een van de geïmproviseerde stalletjes midden op straat, weggespoeld met een flesje Corona, een waar schouwspel van spelende kinderen, aangeschoten mannen en vittende vrouwen. Ook wij melden ons voor een taco, die we zittend op een plastic stoel tegen de muur opeten, ons vermakend met de dorpstaferelen om ons heen. 

Simon heeft gelijk, zeggen we tegen elkaar: Het leven is inderdaad goed in Yelapa. En hoe ver deze wereld en die van de Rarámuri-gemeenschap waar we onze reis begonnen ook van elkaar afstaan, hebben ze één ding met elkaar gemeen. Het geluk zit er, hoe clichématig dat ook klinkt, in de eenvoud van de kleine dingen. En meer heb je ook eigenlijk niet nodig. 

Fotografie: Hans Moerkens